Jan Peter Balkenellende schreef op 7 oktober 2016 14:56:
Bij normale omstandigheden verdampt water altijd al een klein beetje. Zet een bekertje neer in je woonkamer en na enkele dagen is dat leeg. Als water wordt verwarmd tot het kookpunt, verdampt het simpelweg een stuk sneller.
De snelheid waarmee dat gebeurt, meten we af aan de druk die wordt uitgeoefend door de waterdamp (het verdampte water dus). Normaliter is die heel laag. Als water kookt, is die druk precies even hoog als de omringende luchtdruk. Als de luchtdruk 1 atmosfeer is, ligt het punt waarop dat gebeurt bij een temperatuur van precies 100 graden Celsius. Waterdamp noemen we dan meestal stoom.
Dat klinkt wellicht een tikje vaag. Als je de deksel van de pan hebt, zie je namelijk ook niets van die hogere druk, maar moet je het doen met het wel of niet borrelen om te bepalen of het water kookt. Als je er echter voor zorgt dat de stoom nergens naartoe kan, wordt het opeens wel duidelijk. Neem bijvoorbeeld een fluitketel. De fluit zorgt ervoor dat de gevormde stoom blijft opgesloten in de fluitketel. Vanaf het moment dat het water kookt, is de druk in de fluitketel door de stoom hoger dan die buiten de fluitketel, en hoor je – dus – het fluitje.
Een speciaal geval hiervan zie je voordat het water kookt, bijvoorbeeld in een pan op het vuur. De belletjes die je dan op de bodem ziet, zijn namelijk waterdamp. Hoe komt het dat die niet tot bovenaan komen als het water nog niet kookt? De panbodem is heel heet, dus daar kan het water al koken. Daarbij ontstaan belletjes, van het verdampte water. Als de belletjes dan vervolgens door kouder water heen moeten om boven te komen, koelt de waterdamp weer af, en wordt het weer gewoon water (het condenseert). Als al het water in de pan het kookpunt heeft bereikt (dus 100 graden is), koelt de waterdamp in de belletjes niet meer genoeg af om te condenseren en bereiken ze de bovenkant. Daardoor begint het water te borrelen. Zo zie je dus exact wanneer het water kookt